woensdag 12 december 2007

Oororgasme

Ik wil even melden dat dit alles een test is. De test van het leven. Geraak je ontroerd van het timbre? Komt de maat van de golven overeen met jouw ademstoot?

Als dat zo is, verdwijn dan.
Want het zou je adem moeten benemen. Je laten stikken. Het laat je je einde zien terwijl je er nog lang niet bent. De euforie van het scheppen, overheersen en doden. Het is een God en ik kan niet anders dan mijn adem inhouden.
Hoe kan iets zo wereldlijks, universeel, eerlijk, ruw, elegant, gemeenschappelijk, zo aards... zo hemels zijn? Het is het allesomvattende.
Is het een gift? Is het een resterend kruimeltje van Gods heilig brood? Is het een straf?
Wat is het, dat mij zo raakt? Wat is het dat het mij zo machtig en zo slaafs doet voelen?

vrijdag 30 november 2007

Existentialisme

Ken jij dat soort vogel, dat roept met schrille stem, hoog in de lucht? Zo schril dat zij niet ver reikt maar de vogel geeft er zo een kracht achter, de volledige inhoud van zijn longen ten toon spreidend, dat mén het hoort. Mén, ver onder hem. Een massa van nietszeggende mensen, objecten in de zee van vogelachtige subjectiviteit.
Spontaan begint een meisje te huilen van ontroering. Ze weet niet waarom maar elke keer als die vogel daar in de lucht hangt barst ze, onbewust van de geluidsgolven die ze ontvangt. Hamer geruisloos tegen aambeeld. De roep van vrijheid.
De vogel, vliegt hoog in de lucht en er is iets in hem dat hem ontastbaar maakt. Een ijle weerspiegeling van aardse hoop? De vogel met zijn vleugels ver uit elkaar, gespreid, op de wind. Donkere veren, lichte glans, donkere ogen, passievol, bewust, zelfzeker, vertrouwd, vertrouwend, betrouwbaar, vrij.

De vrijheid, bewust van je daden in teken van je omgeving. Het is de altijd aanwezige “l’embarras du choix”. Zoals voorheen even onvoorstelbaar zwaar om dat recht van vrijheid te dragen. Jij alleen, niet anderen. Jij alleen die draagt. Jij alleen die jij bepaalt. Jij alleen die anderen kan bepalen. Hun betekenis. Hun reikwijdte. Hun erfenis. Jouw gevoelens. Jouw schaamte. Jouw hartzeer.

Vrijheid. De ondraaglijkheid van verantwoordelijk. En het meisje weent, de vogel vliegt.
Majestueuze bewegingen van vleugelslagen, klapwiekend in het leven.

zondag 25 november 2007

Immanentie

Hé jij daar.
... (zie je de drie aarzelende puntjes? Een ingehouden, virtuele adem?)

Ik wacht op je.
Tot je zegt: 'Kom', (dat gebod, dat niet eindigt op een punt. Zodat ik kan blijven komen naar jou/Als een geslagen hond)

Win mijn vertrouwen terug. Win mij terug. (/Alsof mijn vertrouwen alles is wat er nog rest van wat ik je kan bieden)
Hoe kwam het weer dat je het niet hebt? Mij en mijn vertrouwen?

Zeg 'Kom'. Zie de hoofdletter. Het woord omhelst meer dan enkel de drie letters, één lettergreep. Het is de transcendentie van het 'reiken naar'. Het is terecht zijn. Een hand in een ander. Het is vastklampen aan het gevondene. Zonder zelfs bewust te zijn dat je zocht.
Je zoekt mij /en je hoeft enkel die klank...
te fluisteren

in een akkoord van gemis, verlangen en vertrouwen geven. Naar jou, niet mij.
Ik ben in jou. Als een God en een duivel tegelijk.

vrijdag 2 november 2007

Gewaarwording

En toen ik die hand zag dalen, haar gekromde rug, omlaag, herinnerde ik me dat ook ik daar eens stond. Ik zou moeten weten hoe jouw hand mij beroerde. Het enige dat ik toen voelde echter, toen jouw hand op haar lag, was de wens jou niet te kennen. De opleving van wellust wiste het genoegen van herinnering uit en bracht enkel die weeë geur van zonde mee. In het totaalbeeld dat ik kreeg van die hand op haar rug, die arm, die schouder, die hals en ook dat gezicht, klaarde de mist op en zag ik dat er niets achter zat. Mijn herinneringen vulden eens in wat er ontbrak…

De mist bleek het mysterie zelf te zijn, als belichaming van mijn hoop en verlangen. De hand ontsnapte aan de geheimzinnigheid en plots bleek ook al de rest rond me opgeklaard te zijn. Ginder lag de weg die ik zocht.

Nog nooit klonk het geluid van knerpend zand zo dicht bij mijn oor. Ik werd gewaar.

zaterdag 27 oktober 2007

Demonen

Werp me in een put, in het donker. Gekweld door herinneringen en waanbeelden. In een duisternis waar je enkel kunt overleven als je ook de duisternis in jezelf naar boven haalt. Laat me een kwelgeest worden. Leid me door het vagevuur. Door jouw woede, haat en misprijzen. Laat me een verre herinnering worden, een bloedzuiger van associaties. Spies me aan je onverschilligheid. Verspil mijn bloed.
Er is een reden waarom ik dit zeg. Want ik faal als ik tracht… niet naar je te kijken. Maar ik zie jou wel. En ik heb ervan geproefd. Het zit in mijn bloed en ik ben verslaafd. Steek die staaf van indolentie door mijn hart voordat het te laat is. Ik word ’s nachts de vampier die zich voedt met gedane zaken, en dromen van ongedane zaken. Verkruimel me in het zonlicht.
Of kus me.

En laten we dingen doen.

woensdag 10 oktober 2007

Spiegel

Je zag haar staan in de gietende regen, kijkend naar binnen- en buitenlopende mensen. Ze keek je aan en wat ze zag was verbazing, afkeer en teleurstelling. Ze wist dat je veranderlijkheid haar degradeerde, eens te meer. Het leven als oneindige herhaling van zichzelf. Wat maakt haar zo lelijk in je ogen? Was het de lach, die lach van beminnelijke controle waar je zo slecht tegen kunt. Het is een echte lach met een droeve noot en vurige pit in de ogen, klaar om helemaal open te bloeien. De befaamde lach na de traan.
Besefte je dat je niet tegen haar op kunt? En je houdt nu eenmaal niet van mensen die jij niet kunt raken, niet in je macht hebt. Je veinst je gevoelens voor haar, je bedriegt jezelf en daarmede ook haar. Doch, had ze je onbewust spelletje door? En kon jij niet tegen die lach omdat het een spiegel was van jouw zielsgeheimen? Wat maakte haar gezicht zo levend vloeibaar als kwik en net zo gevaarlijk?
En je lachte niet toen ze je begroette, met traag dicht- en opengaande oogleden. Je zag, en je vreesde jezelf. Wat zat er in jou dat haar zo lelijk maakte? Wie ben jij om haar te laten loslopen in een wereld die zelfs jij maar zo weinig begrijpt? Zeg het eens, wie ben jij, dat je niet eens met geluk overweg kunt?

maandag 10 september 2007

Hulp

Je stak je hand uit naar mij, gedrocht in duisternis gehuld. Je zou me het licht laten zien, majestueusiteit gevangen in kleine energiepakketjes. Je begreep niet dat ik me goed voelde hier, het liefst met rust gelaten wou worden in wat ik mijn burcht noemde. Mijn bastion van onvolmaaktheden. En als ik er ooit zou uitkomen, dan liefst op eigen kracht, dus ik twijfelde.
'De hemel kan niet wachten op gunsten.' zei je toen je je arm terugtrok. Ik antwoordde dat ik niet wist of haar hemel ook de mijne was...
Ze beet op haar lip, zichtbaar gekrenkt.
Jouw licht, jouw belofte. Een nieuwsgierigheid maakte mij tot vermetele hedonist, ontdaan van eerdere beperkingen.
Ik vervolgde: '...maar ik weet wel dat er voor mij geen hemel is zonder jou.'
En ik sprong eruit, naar haar toe. Waarom zo plots, zo een grote stap?
Ik nam je hand die je me eens had aangeboden, maar ik zag niet dat de kwetsuur, even voorheen aangebracht door mij, je had doen krimpen binnenin.
In verbittering liet je je hand nemen, en: je leidde me weg.
Uit tederheid liet je me los, en ik viel terug.
Je nam het licht mee.

En ik maakte een vuurtje.

back to reality, oohps, there goes gravity

donderdag 6 september 2007

Aardbeving

Ik wacht hier. Klaar voor je. Komaan en verpletter me. Probeer het tenminste. Dat doe ik, trachten je te verpletteren. Klein als een speldenknop. Was je dat maar. Je zou niet meer opvallen tussen de andere knopjes. En de ruimte die vrijkomt... ruimte... die zou ik beter benutten.
Komaan. Verpletter me.

Word verpletterd. Ik smeek je / 'k ga door mijn knieën
maar jij / je ziet het niet. Je kijkt over me heen, elders en groenere grasvelden. Graast verder. Blijf. Rechtstaan, kuierde, promenade, rent. Weg / verder


Ik vrees enkel dat je je zult vermoeien. Slaap maar klein kindje. En droom.

Toekomstperspectief

Wat ik later wil worden:
-Gedrenkt in het leven

Wat ik later niet wil zijn:
-Ge(k/d)renkt door het leven


Jawel.

woensdag 29 augustus 2007

Herkenning

'hé weet je dat nog?'
-'Wat?'
'ja, weet je... datte.'
-'Oh, bedoel je ... dit?'
'ja, dit.'

woensdag 22 augustus 2007

Ontkenning

Weet je,

ik ben daar nog. Op die plek. Enkelen zouden zeggen mijn hemel.
Neen.
Het is mijn levende hel geworden. Het empirische, onweerlegbare bewijs dat goed en kwaad altijd samen voorkomen.
Neen.
Wat zeg ik toch. Het zijn elkaars gelijken. Ze zijn elkaar.
Neen?
Je wilt het niet geloven? Ben ik de grammaticale uitzondering die de regel bevestigt?
Neen.
Het is waar wat ik zeg. Er is geen goed of slecht. Er is geen haat of liefde. Er is geen zwart en wit. Er is geen dood en leven. Er is geen ja en neen. Ze zijn elkaar. Er is maar één concept. Het allesomvattende.
Neen?
Je wilt het nog steeds niet geloven. Wacht maar. Kom terug als je je hemel hebt ontmoet. En kom dan terug als je je herinnert.
Neen.
Als je het ruikt. Smaakt. Voelt.

woensdag 15 augustus 2007

Vijfde gebod

Het is enkel maar een kind. Een kind met te veel fantasie.
Hoe anders kan deze zulke gruweldaden beschrijven, in details gedrenkt, met smerigheid die een kernbegrip van mensheid bevat. Beschaving. Religie.
Beschaving: jouw problemen naar de verantwoordelijkheid van anderen schuiven.
Religie: jouw problemen en die van anderen naar de verantwoordelijkheid van lijken schuiven.
De religie verbiedt het kind te klagen over zijn vader en zijn moeder. De beschaving zorgt ervoor dat het kind naar mij toekwam. Ik, de ‘lieve tante’, het zusje van de moeder. Iemand die niet gelooft in mensheid en daardoor juist wel gelooft in het bestaan van ‘de fantasie van een kind.’ Het vluchtte weg naar een plek waar het zich intuïtief veilig voelde. Het had gelijk, hier was hij veilig. Maar ik verloochende de beschaving dus bracht ik hem terug, waar hij hoorde, bij zijn ouders. Die van hem hielden. Toch?

Het was enkel maar een kind. Een kind met fantasie.

maandag 13 augustus 2007

Geboorte

Een nieuwe godin ontwaakt in een bed van zacht weefsel. Een stomende hitte verhult de kamer rondom haar. Ze laat haar hand over haar naakte lichaam gaan. Ik heb een lichaam. Ze strekt haar rechterarm uit, de diepe mist in van waterdamp en rozengeur. Niets. Terwijl ze rechtop gaat zitten hoort ze een ondefinieerbare kreet. De puurheid, versheid, kwetsbaarheid druipt van haar af in een kronkelende beweging terwijl ze op het geluid afgaat. De mistflarden trekken op en een koude tocht doet haar oogleden trillen. Ze haalt voor de eerste keer diep adem. De rozengeur is verdwenen en voor zich ontluikt een medemens, zacht verend -het is een vrouw- in een gelijkmatige tred over koud marmer. Naar mij toe. De godin staart het naakt en (het) glanzende lichaam aan en de ander doet dit ook. Het kersvers lichaam siddert onder de blik en een traan ontspringt als een eenzame rivier in haar ooghoek, de waterval van zuiverheid in. De schoonheid lacht en het jonge lichaam vergeet te ademen. Wiegendood.

Koorts

Een koorts, een opwelling die uitmondde in een blos. Op haar hals. Ze keek niet naar jou. Ze beet op haar onderlip en haalde er het glanzende puntje van haar tong overheen. Jullie wisten allebei wat er ging komen. Jullie wisten allebei dat dit al veel eerder in gang was gezet. Nog voor ze zichzelf nestelde voor jouw ogen, in jouw netvlies. Nog voor ze toevallig haar vingers door jouw haar liet glijden, zij wist dat ze hen ging vastgrijpen. Later.
Jullie speelden het naïeve spel mee. Wat jullie ook deden; Ze ging je vastgrijpen bij jouw haren. Haar ogen in een wazige, neen, koortsige blik op je gericht.
Twee haarlokken die haar linkeroog beroerden. Knipperend wachtte ze op iets. Haar moed of jouw persistentie. Wie zou het eerst toegeven dat jullie allebei werelds zijn. Oppervlakkig, dat bleek jij uiteindelijk te zijn. Een kleine verandering in je houding en alles werd in gang gezet. Jij werd in gang gezet, gegrepen bij je haren en meegesleurd over de weg. Scheurend over het asfalt. Je werd geschroeid. Geboeid. Afgevoerd.
En zij knipperde verder, blies de twee haarlokken weg.

maandag 30 juli 2007

Visioen 1

Een schroef. -De metaalachtige glans omringt de roest.
Strak monotoon tempo verraadt een gepiep.
Close-up vergroot. Een oude pomp. Manueel te bedienen, slanke lijnen leiden naar vingers van een hand. Krampachtig gesloten rond de steel van de pomp.
Gebruind. Moedervlekje, klein, op de pols die de grote hand verbindt met een gespierde arm.
Verderop de andere hand. Kleine zweetdruppeltjes die steeds sneller naar de palm afzakken. Kleine sneeuwballetjes, de grote lawine laat op zich wachten. Het is warm, het is heet, het is droog, de lucht trilt en de zon doorbakken armen werken door.
Zelfde tempo. Piepende oude pomp.

Blijven werken. Op en neer.
Dan de grote levensuitstoot. Bloed. Blijven doorpompen. Het totaalbeeld verraadt niets. Gespierde, gebruinde man. Vel dat gespannen staat. Strak. Tempo aanhouden. Gezicht verhuld in schaduw. Zweetdruppels parelen en vallen. De pomp blijft bloed uitbraken.

maandag 23 juli 2007

Anatomie

Ik val voor je. Ik val in je. Diepe put, niet bodemloos. De finale scheut van pijn zou er namelijk niet zijn als ik zou blijven vallen. Ik stuiter tegen de randen van jouw donkerte, met malende rotsen die uitsteken. Glad, afgestompt door de velen voor mij. Een slokdarm die me naar beneden leidt, peristaltisch, ik draai verloren rond in de macht van de zwaartekracht. Graviteit. Fysica. De wereld draait rond. Eenmaal. Tweemaal. Driemaal.
Botheid breekt maar snijdt niet. Ik glimlach nog, er is niets aan de hand.

Ik word verteerd door jou. Zijn het ogen of handen die branden op me? Blikken en gebaren. Eiwitten die denatureren. Ik smelt. Smurrie met vet. Ik lig zacht op de kussens van jouw maagwand. Knedend, als een kat op zoek naar zijn slaapplaats. Wil je slapen op me? Ik word beneden gehouden door loomheid en laat me leiden en verteren. Een knuffel. Eenmaal. Tweemaal. Driemaal.
Zuur brandt maar voelt zuiver. Ik glimlach nog, er is niets aan de hand.

Ik word gebruikt door jou. Ik lig in het donker maar ik voel me verspreiden. Ik zit in je en ik voel tot waar je armen reiken. Hoe de cellen op je huid vernieuwen, hoe ze aanvoelen. Ik voel de impulsen in je zenuwen. In een baan van jouw bloed, een schuifaf van leven doorheen je hart. Ik word voortgestuwd in die glijbaan zoals kinderen in een waterpretpark. Ze roepen blij. Eenmaal. Tweemaal. Driemaal.
Ik ben nu helemaal in jou vermengd en ik glimlach niet meer.

zondag 22 juli 2007

Tijd

Vertel eens, wat doet jou terugverlangen naar hoop? Zeg me, hadden we elkaar op een ander tijdstip ontmoet, zou je dan ook die hoop hebben gevoeld? Die hoop, een speer, een dolk, een vork… een tandenstoker in mijn ribben. En zou ik het zijn die pulkt aan jouw rottend vlees, peutert in open wonden en woelt, draait en roert, zoekend naar iets dat ik enkel in mij zou kunnen vinden. Antwoorden. En de juiste vragen voor die antwoorden.
Ik wacht wel geduldig totdat je beseft dat er niets in mij zit dat jij kan gebruiken. Tijd is relatief. Een klok. Indicatie voor ontwikkeling. Peuter maar verder. Ontwikkel. Doe mij pijn. Evolueer. Indicatie voor een stem. Teken aan de wand voor woorden. Wegwijzer voor gesprekken. Plattegrond voor vraag en antwoord.
Vertel eens, wat heb je ondertussen ontdekt, autodidact van het leven? -Waar leven is, is tijd?- Is dat jouw antwoord? Tijd als gids van de weg naar sterfelijkheid, en …wij leven ondertussen voort? Ik wacht wel, ik heb tijd. Ik heb een klok. Ik heb een stem. Ik heb woorden, ik heb een gids.

zaterdag 14 juli 2007

Brief aan eens

Dag Nele,

Waar te beginnen? Het feit dat ’t al meer dan 10 jaar geleden is dat ik je heb bezocht? Het geeft me een gevoel alsof ik je gebruik. Maar dan zul je wel zeggen dat dit niet zo is. Want… denk ik niet veel aan je? Word ik niet geëmotioneerd door het zien van je foto? Smelt ik niet weg als ik de noten hoor van dat ene liedje? Jouw liedje… Wat is er van je geworden, wat zou er van je geworden zijn? Zouden we beste vriendinnen zijn geworden en zou jij me hebben gehoed voor alle zinsbegoochelingen en zou ik jou terug met beide voeten op de grond hebben gezet? Wat is jouw type, op wat voor mensen zou je verliefd zijn geworden? Wat zou je interesseren, wat zou je leren, wat zou je nu doen? Zouden we nog vriendinnen zijn of zouden we uit elkaar gedreven zijn door andere lotsbestemmingen? Zou je geloven in het lot, astrologie, Darwin, zwaartekracht? Zou je even arrogant geworden zijn als ik nu ben of zou je zijn zoals je toen was. Zacht. Lief. Beangstigend voor iemand als ik ben. Toch mocht ik komen zitten naast je. Je gaf me… veel. Zaken, spullen. Je gaf me herinneringen aan een puurder persoon. Jij was zo -puur mens-. Je haalde dat ook uit me. En kijk wie ik nu ben. Ik slinger van hot naar her. Jij blijft gewoon je gang gaan, op dezelfde plek doe jij jouw ding. Ook al heb ik je 15 jaar niet meer gehoord, zelfs nu heb je nog een aandeel in dit leven van me. Ergens in mijn vergaande en herkauwde herinneringen zie ik nog dat je rechts van me zat. Ergens in die herinneringen zie ik ook nog hoe ik aarzelde bij jouw uitgestoken hand. Ik was bang van je. Ik was bang van de onmacht, ik was bang van het feit dat ik niet wist waarom je daar op die manier je hand uitstak. Ik greep hem wel. Maar ik aarzelde. En dat aarzelen ben ik altijd blijven doen sindsdien.
Dit leven van me. Ik leef maar ik weet niet of het voluit is. Ik doe dingen waarvan ik nooit gedacht had dat ’t voor mij weggelegd zou zijn. Ik word verliefd, ik heb lief, ik breek, ik smacht, ik huil, ik kijk op, ik glimlach, ik word verliefd. Een cyclus vol emoties, waartussen draden van zelfontplooiing zijn geweven. Ik eet, ik sport, ik schilder, ik lees, ik leer. En jij, jij lacht als voorheen. Op die schommel.

woensdag 20 juni 2007

Resonantie

Als een vallend blad gooi ik mezelf in het leven. Bespeeld door de wind en wentelend in bloesems, pluisjes en insecten. In een zweem van gelukzaligheid, gemengd met realiteitsbesef en dan de uiteindelijke donkerte in mijn eigen ogen. Nadenken is wat ik doe.

Terwijl lucht wordt afgewisseld met de grond spin ik rond. De kernspin van mijn eigen bestaan. Frequentie onbepaald. Resonerend met enkele andere bladeren. Mijn schepper ruit en gooit samen met mij vrienden naar omlaag. Stoppen met afhankelijk te zijn. ‘Kom, geniet nu eens even vrij van het leven.’ Het eeuwige leven is een klucht als je niet weet hoe het voelt om sterfelijk en vergankelijk te zijn. ‘Daarom zeg ik je, ga en leef.’ De boom ruit en het is winderig. Of: Het is winderig en de boom ruit. Wat doet scheppen, wat doet leven?

De schaduw van een vogel trekt over mij heen en in vertraagde vleugelslagen hoor ik in de verte de muziek. In resonantie met mijn wentelingen, we trekken elkaar aan. In deze trillingen trek ik verder. Alsof ik plots besef wat het leven is. Dit leven is muziek. Als een schuilplaats, als een springplank, als een magneet. Ik kom.

Ik rust. Even. Op de grond. Windstil. Ik kijk rond me heen en zie de kleine details van stoeptegels, zand en gras. Ik schuur op de handpalm van moeder aarde en ik verdor tot specifieke kleuren. Mijn kleuren van het leven. Mijn kleuren van de dood. Het is hetzelfde, de wind maakt geen onderscheid, ik word weer opgetild en hoor de muziek weer. Een kleine tempel waar ik open en bloot in schuil. De zonnestralen die heel mijn lichaam tonen aan de buitenwereld en toch voel ik me geborgen als nooit tevoren. ‘Geborgenheid,’ zingen de cherubijnen me toe -of zijn het wolken?-, ‘geborgenheid vind je enkel als je vrij valt, wentelt en wordt bespeeld door het leven.’ Soezend laat ik me dan koesteren door de zon en wentel ik rustig voort op de rug van de wind.
Resonerend

dinsdag 19 juni 2007

Spoetnik

Stop ermee.
-Maar als je eenmaal besloten hebt om te gaan lopen heb je geen excuus om te stoppen.
Wat als je pijn hebt. Doet elke ronde dan nog steeds zo'n deugd? Doet die ronde je nog trillen van genot als je jezelf weer voorbijgaat. Sneller.
-Als ik niet loop sta ik stil.
Ben je niet bang dingen over het hoofd te zien? Je mist de details. Je loopt rondjes. Je doet jezelf pijn...Elke keer dat je beslist die meters nog extra te lopen. In elke herhaling verlies je je menselijkheid, het vermogen om pijn te voelen. Je verliest de kunst erover te huilenpratenlachen.
Je verliest. Je verbijt.
-Ik loop rond in bevliegingen en impressies. Mijn leven rondom, een schets.

Wat ben je? Wat doe je? Sta je stil, of geloof je in schetsen?

Hoe breek je een momentum af? Mijn hart in beweging heeft geen muur om tegen te botsen. Het vliegt door. Verder weg of in cirkels... Rond wat? Zwaartekracht houdt me beneden en weerhoudt me door te vliegen. Laat me crashen, botsen. Perfect elastische beweging totdat ik weer een andere moeder aarde vind om tegenaan te gaan. Laat me vrij of slorp me helemaal op. Stop ermee. Stop. En laat me doorgaan, in zachte lijnen en vloeiende strepen over rood papier.

woensdag 13 juni 2007

Dazzler

'Waarom huil je niet?'
'waarom zou ik dat wel doen, het verandert toch niets aan de situatie.'
'Jawel.'
'op welke manier?'

'Het schijnt dat huilen menselijk is.'

vrijdag 8 juni 2007

De goudvis

Ik verveel me en heb ondanks mijn afkeer voor schrijven een pen vastgenomen. Ik ben een typische onopvallende jongen. Mijn sullig imago, waarvan ik alle clichés bewaarheid –mijn punten blijven gestaag op een tachtig procent-, weerhoudt mensen ervan mij te benaderen. Waar ik ook niet naar smacht. Het is vermoeiend. Ik heb één vriend. Deze is geen mens; te vermoeiend en vaak hoogst oninteressant. Geen hond; daar dien je aandacht aan te schenken. Ook geen kat; het enige teken van leven dat zij naar mij doen is blazen en weglopen. Het is een goudvis. Het is de beste vriend die ik me kan indenken (of vriendin, geen idee, maar uit puur seksisme blijf ik hem vriend noemen). Onze band is ontegenzeggelijk uniek. Met zijn geheugen van zeven tot negen seconden, is ’t enige van herkenning jegens mij in zijn instinct geplant. Jarenlange indoctrinatie tot aanvaarding en gewenning aan mijn aanwezigheid heeft mijn persoon aan hem verweven in een unieke band. Bij een wezen met een beter en groter geheugen verkrijg je zijn vriendschap door de daden die je doet; iets dat bij hem in goede aarde valt. Iets dat hem aanspreekt omdat hij er een zekere verwantschap mee voelt. Iets dat hij ‘goed’ vindt, als hij al een goed ontwikkeld hersenstelsel heeft waardoor deze goed van kwaad kan afwegen, iets wat volgens mij enkel met de paplepel wordt ingegeven. Neen, bij deze goudvis ben ik gewoonweg verweven met het diepste dat zich in ieder van ons allen roert. Een instinct. Diepere banden zullen nooit ontstaan. Mochten we op puur instinct leven zouden we de mensen die we tegenkomen nooit lang genoeg zien om hen te verweven met ons instinct, tenzij het een soort van stamgenoot is. De vriendschap tussen mijn goudvis en mij ontroert mij hevig. Vreselijk opwindend om zo een belangrijke rol in een ander zijn leven te spelen.

Zoals je hierboven al kon lezen ben ik ook seksistisch. In tegenstelling tot vele leeftijdsgenootjes weet ik wat dat woord inhoudt. Ik lees dan ook veel, misschien kun je boeken ook een derde vriend van me noemen. Hierdoor heb ik een zekere snobistische houding tegenover de rest van mijn leeftijdsgenoten aangenomen. Ik kom erg brutaal en/of te erudiet bij hun over. De meeste conversaties beginnen langs hunnentwege dan ook als ‘wablief?’. Boeken zal ik dan ook tot mijn lijst van vrienden toevoegen. Seksistisch is misschien een te groot woord. Ik zie naar de meeste meisjes om als mijn goudvis naar zijn kasteeltje. Het is er nu eenmaal. Neen, ik ben geen homo. Jongens zeggen mij nog minder. Misschien is het passender te zeggen dat ik meer seksistisch ben tegenover jongens. Dat zou inderdaad beter gezegd zijn. Mijn enige interesse aangaande meisjes is dan ook door die vreselijk opwindende band die mijn goudvis met mij heeft. Louter op instinct. Mijn instinct, of noemen ze dat intuïtie bij de mens, reageert louter op meisjes met blond haar, slank figuur en waarvan de ogen altijd een beetje brutaal en verwaand overkomen. Ik lieg tegen jullie want ik val ook vaak op zeldzame donkerharige meisje met de lichte ogen. Waarom ik op hen val? Genetisch overgeërfd van mijn vader, of van alle voorvaders. Elke man wil datgene dat zeldzaam is, elk mens heeft een ekster in zich, het in-het-oog-schietertje valt ons op en nemen we mee. Blond is nu eenmaal minder aanwezig dan het saaie, donkere, levensloze bruin. Het is het mannelijk gen in me dat me doet vallen op blond of zwart met lichte ogen. Tragisch genoeg zijn zij, mijn hartendiefjes, zich er ook niet bewust van welke band we samen hebben, door hun geheugen, hun ingelepeld moraal besef en logisch gebezig zijn ze van mening mij te moeten negeren. Het onbeloftevolle, saaie, talentloze jongetje. Het windt mij dan ook op dat op een gegeven dag, zoals je in elk sprookje, verhaaltje tegenkomt, een wending van het leven zich voltrekt. Er gebeurt altijd wel iets in een verhaal. En aangezien ik dit nu net allemaal opschrijf, komende tot een zeker verhaal, weet ik zeker dat er iets gaat gebeuren. Doch, dan twijfel ik en vraag me af of het verhaal neerschrijven op zich de wending in mijn leven zal zijn, dat ik zal wachten op iets dat nooit gaat gebeuren. Dit stemt mij vaak melancholisch triest, zonder nostalgie want het enige van herinnering wat ik heb is dit, nu, de goudvis, de onopvallendheid, de talentloosheid, de blonde meisjes.

Ik schrijf dit in delen op, aangezien ik schrijven eerlijk gezegd saai vind, doet me enkel denken aan de taken van school waarbij ik nooit zal triomferen over de anderen. Nooit zal een leerkracht mij uitroepen tot uitblinker, misschien doordat mijn karakter hem/haar niet aanstaat, misschien omdat ik in wezen echt talentloos ben en gewoonweg niets te vertellen heb. Totdat een lumineus idee mijn hersenpan verlichtte onderwijl naar huis. In alle verhalen werken mensen naar een verandering toe. Toegegeven, vaak zijn ze zich niet bewust waarmee ze naar een wending toe hebben gewerkt, vaak is het enkel hun onbewust verlangen naar geborgenheid, ‘liefde’ of een slippertje. Iets meer in het leven. De hoofdpersonages hadden dan wel natuurlijk een middel om mee te werken. Hun uiterlijk, intelligentie, pech of geluk. Ik besluit naar iets toe te werken door middel van mijn onopvallendheid. Zoals Grenouille in ‘het parfum’ zijn onopvallendheid cadeau kreeg door zijn geurloosheid, heb ik gewoonweg de totale talentloosheid gekregen. Ironisch genoeg zal ik dit als mijn talent beschouwen. Wat doen mensen die in niets kunnen uitmunten? Bewonderen, aanbidden, dienen. Zo ook zou ik doen. Uiteraard zal ik dan een mooi blond meisje kiezen als uitverkorene op de sokkel die ik voor haar zal bouwen. Ze hoeft niet eens in iets uit te blinken, ik zal haar dat doen geloven. Dit zou dus de verandering worden, de wending in mijn leven.

Haar naam zal Helena zijn, en zo ook makkelijk geschiedde. Ze zit namelijk in mijn klas maar heeft mij nooit opgemerkt, nu hedendaags zal dat wel gebeuren. De naam zelf is al even onheilspellend als veelbelovend. Ik beloof haar pracht. Ik beloof haar eeuwige roem. Ik beloof mijzelf naar haar toneelrepetities te gaan en mij op te geven om mee te spelen. Mochten ze nu nog een gedeelte van de Odyssee van Homerus naspelen zou het prentje compleet zijn, maar niemand zou mij talentvol genoeg vinden om Paris te spelen. Doch, aangezien het schooljaar al een tijdje bezig is en bijgevolg ook het toneelspelen, is er weinig kans dat er nog een grote rol aan mij is voorbehouden. Mijn vermoedens waren correct, ik zou het toneelhulpje worden. Mijn intenties in dit geval waren thans wel iets meer dan toneelknechtje. Doch deze rol geeft me meer kans Helena te benaderen dan pakweg de heraut. Het past ook beter bij mij aangezien ik nu echt de onderste sport bezet en zij de hoogste, waardoor mijn aanbidding van haar nog meer tot zijn recht komt.

In de hedendaagse tijd worden vrouwen als mysterieus, onbegrijpelijk en verwarrend getypeerd, net zoals ze allen een maatje achtendertig moeten hebben. Helena heeft maatje veertig maar ze is dan ook even groot als een fotomodel. Ze torent boven me uit en ik vind het geweldig, alsof ik haar geen sokkel meer moet metsen. We hebben ons eerste contact gemaakt toen ze klaagde dat haar kostuum te klein was. Kostuums en dergelijke zijn niet mijn verantwoordelijkheid maar ik luisterde gedwee naar haar. Zo werd ik mettertijd haar klaagpaal en zwarte schaap. Ik weet zeker dat haar vrouwelijk brein haar niet in staat stelde te beseffen dat ik stilaan aan het indringen was in haar wereld. Steeds vaker werd ik in het openbaar gezien met Helena, het mooie, grote blonde wicht. Om mijn dagelijkse ergernis over haar kwijt te spelen richtte ik me tot mijn goede vriend de goudvis. We werden steeds hechter, de buitenechtelijke relatie zorgde ervoor dat we een intiemer met elkaar omgingen. Af en toe leek hij mij een welbespraakte blub te zeggen en ik waardeerde hem voor zijn luisterend oor en medeleven. Niet iedereen is bestand tegen alledaags geroddel als hij het gewend is om zorgvuldig uitgekiende verhalen te lezen.

Mijn band met Helena groeit. Helaas, dat was verkeerd verwoord. Ter correctie: haar gevoelens tegenover mij nemen toe. Ik oreerde over haar tegenover onbekenden en zij nam graag alle lof in ontvangst ook al verstaat ze mijn woorden soms niet -wat niets te maken had met mijn articulatie. Zij gebruikte mij als propagandajongen en ik speelde het als een rechtgeaarde lobbyist. Soms twijfelde ik eraan of ik echt wel talentloos was. Ik vrees dat mijn werkelijke talent het binnendringen in iemands leven was. Ze nam me op een gegeven moment zelfs mee naar huis en ik ontmoette haar ouders. Ik zag de posters op haar kamer en ik werd gewaar van de simpele ziel die in haar huisde. En zo bereikte mij een nieuw doel voor ogen. Ik besefte dat ik haar niet zomaar tot mijn muze had gekozen, ze had mij echt wel inspiratie te bieden. Een nieuw perspectief en de kans om het te bereiken. Aangezien Helena zo populair kon zijn ondanks haar vrouwelijke incompetentie, waarom zou ik dat ook niet met mijn intelligentie kunnen? Ik zou het spel berekend spelen en Helena zou deze keer mijn springplank worden, ik zou haar gebruiken. Ik zou haar God worden en zij mijn Jezus. Een God die zijn zoon niet redde en door zijn wreedheid heel de mensheid in zijn macht zou houden. Dat zou ik zijn.
In de dagen die volgden speelde ik meer op haar in, zo goed dat ik haar overtuigde mij aan haar vrienden voor te stellen. Ik werd opgenomen in de groep dankzij haar. Vervolgens begonnen mijn lofbetuigingen onderhuidse prikken te worden. De eloquentie maskeerde de beledigingen en haar domheid werd mijn populariteit. Als snel werd ze gekatapulteerd naar een nieuwe sport op de ladder, één waarvan ik nooit had kunnen vermoeden dat die bestond, het was namelijk één die veel lager was dan mijn eerder statuut. Zij werd het domme blondje. Ik werd de populaire zak. Ik werd er een coryfee in ondanks de talentloosheid en iedereen vond het geweldig. Ergens moet het haar zijn opgevallen dat de lachjes en blikken die anderen haar toestuurden deze niet meer waren van bewondering, want op een gegeven moment zag ik iets in haar ogen. Een glimp van een emotie die deed vermoeden dat ze meer was dan een ééndimensionaal persoon. Ze had verdriet. Het kwam haar rol als Helena ten goede en de sullen van de toneelgroep namen haar steeds meer in acht. Ze verwelkte als een kamerplant die je te veel kalkrijk water geeft. Haar dood werd mijn verrijzenis en de relatie tussen mijn goudvis en mij kende nooit eerder geëvenaarde hoogten. Ergens voelde ik me schuldig tegenover hem want in mijn populariteitsrace kreeg ik steeds minder tijd om hem te zien. Ik dacht erover na hem een partner te zoeken.

Ik werd overmoedig en nodigde Helena uit voor een bezoekje aan mijn thuis. Ergens vermoed ik dat ik een zweem van medelijden voelde en haar op deze manier een troostprijs wou overhandigen, zij zou de eerste en enige zijn die ooit mijn kamer zou hebben gezien. Wie weet zou deze eens zo machtige blondine mij zelfs mogen ontmaagden en zo een hogere status kunnen terugverdienen door mijn slet te worden. Ze had namelijk een zieligheid verkregen die als een soort van uithangbord diende voor mijn erotiserende macht. Ik zei eerder al dat ik overmoedig werd. Dat klinkt onheilspellend, vind je niet? Wie had kunnen denken dat de blondine die mij voor het eerst seksueel genot zou leren kennen, mij ook peilde. Het was geen simpele jager-prooi verhouding Het is ook een hedendaagse opvatting dat vrouwen gemeen zijn en achterbaks. Ik kan dit enkel beamen. Terwijl ik dit nu neerpen is mijn leven ineengestort. Ze kwam mijn kamer binnen terwijl ik haar vertelde wat de zin ‘dignus est intrare’ betekende die op mijn deur was geschreven. Zo merkte ik niet dat ze alles wat er in mijn kamer te vinden was, gretig in haar opnam. Ik wees alles aan wat ik van oppervlakkige waarde achtte –ze zou mijn voorliefde voor klassieke werken toch niet begrijpen-. Ze luisterde aandachtig en gedwee en ik vroeg haar of ze niet wou zitten. Dat deed ze en vervolgens nestelde ze zich op mijn bed, op een manier die aantoonde dat er overduidelijk intenties in verborgen lagen die je zelf mocht invullen. Ik werd nog overmoediger en zette me vlug naast haar. Ze keek beschroomd naar haar handen die op haar schoot lagen en vroeg me waarom ik ‘zo gesloten’ was. ‘Ze wist niets over me.’ In mijn baldadigheid vertelde ik haar dan over mijn goudvis en mijn aspiratie hem een geschikte partner te vinden. Ze keek naar me op en ik wist dat dit mijn kus zou worden die me zou leiden naar haar naaktheid. Ik wist vervolgens dat ik een fout maakte in mijn redenering tot het inrijven van haar maagdelijkheid op het moment dat ze opstond. Ze liep naar mijn goudvis die verschrikt opkeek naar de onbekende persoon, ik voelde zijn angst en mijn instinct schreeuwde het uit, net zozeer als dat van mijn vis. Ik voelde voor het eerst in mijn leven angst en het verlamde me. Ze schreeuwde ‘eindelijk heb ik mijn wraak, smeerlap’ terwijl ze de bokaal opnam en wegslingerde door mijn kamer. De waterdruppels glinsterden in het zonlicht, mijn goudvis maakte nog zwalpende bewegingen, slaand met zijn staartvin hopend op de een ultieme redding of het ontwaken uit een nachtmerrie. Helaas heette die nachtmerrie Helena en slachtte mijn goudvis af. Ik schreeuwde het uit toen het arme dier op de grond belandde tussen de glasscherven van de bokaal en half onder zijn kasteeltje. Hij keek me met een verwijtende blik aan en ik nam het hem niet kwalijk. In mijn enige vriendschap liet ik mijn eigenbelang voorgaan en in tragische overmoed miskende ik mijn muze. Ze was driedimensionaal en in staat tot uitgekiend plannen. Helena doodde mijn goudvis. En mijn goddelijkheid lag in scherven op de grond.

Helena kreeg een staande ovatie na haar optreden en tijdens het opruimen van het decor brak ik mijn arm. Ze bond het publiek aan haarzelf en had geen andere persoon meer nodig om haar de hoogte in te helpen. Ik belandde op een lagere sport dan dat van het domme blondje en dit keer had ik niet meer de apathie om me er niets meer van aan te trekken. In mijn talentloosheid heb ik mezelf de das omgedaan door onrechtvaardig iemand te zijn die ik niet ben en op deze manier heb ik zelfs mijn eigen identiteit verloren. Ik weet niet meer wie ik ben en heb geen vriend meer. Mijn boeken zijn sindsdien nooit meer aangeraakt want elke keer als ik alleen ben en stil zit zie ik het weer voor mijn ogen. Helena die mijn vis vertrapt.

dinsdag 15 mei 2007

Moed

Je wilde dat ik iets durfde? Wel ik durf. Ik zal er nooit in uitblinken maar ik durf. Ik zeg je nu wat ik wou doen, wanneer ik me moest inhouden om je niet vast te nemen, te kussen, of gewoonweg aan te staren totdat mijn ogen te zwaar werden en mijn geest te vol. Je wilt roken, mij goed; neem een sigaret in je mond, opdat ik je deze kan afpakken en zeggen: ‘hoe kan ik je nu kussen als je steeds zoiets in je mond hebt?’ Je wilt flirten met anderen? Flirt dan, opdat ik gek word van jaloezie, opbouwende frustratie die uitmondt in melancholische gedichten en brieven voor jou, woede die mijn lichaam voorstuwt in het water.
Geen relatie, enkel een korte explosie van verlangen? Neem mij en ik zal je dienen. En ik weet dat je geen onderdaan zoekt. Neen, ik zal je dienen door je te plagen, je alert te houden, ik zal je niet over mij heen laten lopen. Ik zal enkel in functie van jou staan. En als we weer naar de film gaan zal ik de slechtste, vervelendste film kiezen. Enkel opdat je niets zou missen als ik eindelijk mijn hand naar de jouwe uitstrek. We kunnen samen boeken lezen, maar het enige dat ik wil doen is naar jou kijken en zien hoe je die literaire werken verslindt, zoals ik hoop jij ooit mij ook zal verslinden. Neen, ik geef geen volledige overgave aan jou, ik zal altijd jouw tegenstander zijn, jouw andere pool… tegelijkertijd gewoonweg ook jezelf. We zijn in wezen gelijk.
Je zien wanneer je voor het eerst die dag je ogen opent, waarop ik vlug mijn ogen sluit en hoop dat je weer terug in slaap zult vallen. In een restaurant zitten en hopelijk smodder je, opdat ik kan glimlachen over ’t feit hoe perfect je bent. Misschien doe je alles juist en ben je inderdaad perfect, misschien doe je net dat beetje verkeerd en ben je ook perfect.

dinsdag 1 mei 2007

Derde gebod

Op de dag dat hij in mijn dorp kwam wonen betrok de hemel. In onze rustige gemeenschap hadden we het goed. Iedereen kende elkaar en vriendelijkheid was troef. De gemoedelijkheid omringde ons als de zachte hand van God en om Hem te bedanken kwamen we elke dag twee maal samen om voor hem te bidden. De energie die uit deze bijeenkomsten vrijkwam hield ons altijd gaande, ondanks ongeluk en ziekte. We wisten dat God ons dankbaar was voor onze toewijding en we wisten dat wat er ook gebeurde, Hij ons toelachte.
Toen hij met zijn grote wagen halt hield bij een huis dat sinds een overlijden leeg stond, wist ik al dat ons heil een zware tijd te wachten stond. In de eerste dagen na zijn intrek zagen we hem enkel als hij inkopen ging doen. Hij gaf soms te veel geld en weigerde teruggave. Hij kocht nooit vis, zelfs niet op vrijdag en hij zwoor bij halfdoorbakken biefstuk. Hij was luid en krabde zich vaak. Bij warm weer kwam hij halfnaakt zijn voordeur open doen en menige vrouwen zijn ontsteld huiswaarts gekeerd na hun wafelverkoop. Zijn tuin werd een moordkuil van luxe. Twee fonteinen en marmeren beelden, men hoefde nooit zijn huis aan te wijzen, het was een baken van goddeloosheid op zich. Hij kwam uit de stad. Hij rookte. Hij vloekte in elke zin die hij sprak. ‘Godverdomme, is de melk op?’ ‘Dat verdomd weer, ’t is veel te warm.’ De dagen gingen voorbij en bij de misdienst werd zijn voorbehouden plek –we wilden hem tonen dat we hem graag wilden opnemen in onze vredige gemeenschap- nooit ingevuld. Al gauw werd het een teken van God. ‘Waarom deden we geen moeite om hem Zijn almachtige goedheid te leren kennen? Waarom lieten we onze taak als godenkinderen liggen? Er was een ziel in nood, klaar om gered te worden.’ Aan mij werd de taak aangewezen om zijn vriend te worden. Eerlijk gezegd vond ik die taak niet leuk maar in mij werd charisma gezien. Ik zou er zeker geen problemen mee hebben, ik zou slagen. Ik zou een herder worden.
Ik belde aan waarna hij even later de deur opendeed. Hij zag me en ik had het gevoel dat hij me in die ene blik helemaal wist te doorgronden. Hij vroeg me binnen te komen en of ik een borrel lustte. Ik bedankte beleefd en stapte zijn woonkamer binnen. Deze was modern ingericht. Zo modern dat er geen kruisbeeld hing. Ik wees naar zijn stapel cd’s en hij vertelde me er automatisch bij dat hij dansleraar was. Ik schrok maar liet niets merken. ‘Wie wil je leren dansen?’ -‘Iedereen godverdomme.’ -‘Het lukt ons ook goed zonder dans te leven.’ -‘Kun je het dan wel een verdomd echt leven noemen?’ -‘We eren God.’
Hij glimlachte enkel.

De volgende weken en maanden bracht ik meer tijd bij hem door. Ik had hem een kruisbeeld gegeven en om me niet te kwetsen hing hij ’t op. Zijn woonkamer was plots niet meer zo aangenaam maar ik wou het niet toegeven. Ik had een zekere trots over mijn geloofsovertuiging gekregen. Hij noemde het enkel koppigheid en de onwil om nieuwe dingen te leren kennen. Maar hij veroordeelde me er niet voor. Hij bleef de voordeur opendoen. Ondertussen huurde hij elke woensdag en vrijdag de parochiezaal af en leerde er arme zielen dansen. De meisjes zwijmelden allemaal en de jongens begonnen zijn trekken over te nemen. Ze wilden ook een fontein in hun tuin. Op een dag deed hij open met een bleek weggetrokken gezicht. Op zijn salontafel lag een kader met een foto waar hij samen met een man op stond. Ze hadden een trouwkostuum aan en kusten elkaar. Ik schrok. Hij zag me naar de foto kijken. Hij vloekte luidop en zei naderhand met een stille stem of ik er problemen mee had. ‘Met wat?’ vroeg ik. Hij antwoordde niet meer.
Hij antwoordde niet maar zijn godslasterende levenswijze spreidde zijn tentakels uit. Twee meisjes werden samen in bed betrapt op oneerbare handelingen en een zoon van de bakker rookte heimelijk. De stad kwam tot leven terwijl het geluk stervende was. Hij bleef danslessen geven, hij bleef roken, hij bleef vloeken, hij bleef alleen en negeerde alle smachtende blikken van meisjes. Ik werd nagestaard. Buiten de zijne bleven er steeds meer en meer stoelen leeg. De parochie besloot een spoedvergadering te houden en al mijn informatie over de dansleraar werd uitgebreid besproken. Ze zeiden dat ze actie moesten ondernemen. Ze zouden iedereen verbieden nog te gaan dansen. Ik vond dat niet correct, hij zou zijn broodwinning verliezen. Plots keken ze allemaal naar me en vonden dat mijn mening er niet aan toe deed. ‘Ten slotte hoor je niet meer bij onze gemeenschap sinds je hokt met die nicht. Het is een echte ziekte, eerst die twee meisjes en nu jij al!’
Het werd rood voor mijn ogen en wat er naderhand gebeurde weet ik niet meer. Ik kwam weer tot mezelf toen ik mijn eigen stem de woorden ‘In de naam van God!’ hoorde roepen en hem zag opgeknoopt worden. Iedereen keek toe. De stad was weer veilig maar het geluk was dood. Misschien hadden we dat in ons ijdel geloof wel nooit gehad.

vrijdag 20 april 2007

Tweede gebod

Het zand waar ik door ploeter toont me de weg naar het beloofde land. Alles heeft zijn tegenhanger en deze barre omgeving vervult me van hoop. Elders is het beter en daar zal ik wonen. Mijn gezin zal eten hebben en ik zal eindelijk de vredige nachtrust kennen.

Geweerschoten, kreten en rennende schimmen
Mijn rug is gebroken en mijn voeten zijn veranderd in etterende zweren. Ik sta mijn lichaam af in dienst van het goddelijke land, toekomst, die ons te wachten staat. Een onzichtbare Hand geleidt me doorheen de bitterheid. Het warmt mijn vrouw in de koude donkere containers en het voedt mijn kinderen. Ons geloof in toekomst zonder meer, dat is onze eindbestemming.

Bij onze aankomst viel ik flauw bij het zien van het eerste zonlicht, mijn toekomst getekend op mijn hand en het politiebureau waar ik ontwaakte. We werden doorverwezen in een taal die ons onbekend was en met gebaren, pen, papier en uiteindelijk een tolk werd me duidelijk gemaakt waar ik was. Het westen, zijn wetten, de georganiseerde hulpverlening, de eenzaamheid. De vooropgestelde menu’s en de lege muren om ons heen. Mijn kinderen die uit het raam staren in plaats van mee te spelen met hun leeftijdsgenoten. Ik probeer te werken maar gesloten deuren gaan hier blijkbaar niet open. Mensen proberen te helpen maar worden gecounterd door bureaucratie.
Ik verwelk en mijn vrouw lijkt al vergaan te zijn. Lichtjes in ogen van mensen zie ik enkel wanneer een gesloten deur tussen ons zit. We verwachtten God te vinden in dit land maar we beseften het niet…we dachten dat het westen God was. Het was de hoop.

woensdag 11 april 2007

Eerste gebod

Ik ben een God en mijn omgeving is mijn schepping. Ze wandelen rond alsof ze dat vergeten zijn. In mijn alwetendheid ben ik alleen. Het is geen last. Trouwens, hun nietige breinen zouden het niet kunnen bevatten en mensen mijn gedachten mededelen zou hun hoofd nodeloos doen verzwaren. Kennis is macht en ze zouden het niet in de hand kunnen houden. Ze zouden de macht niet begrijpen dus laat ik hen alleen in hun aspiraties wel iets te snappen van wat hun omringt. Ik ben het die hun omringt, ik ben alles. Mijn goddelijkheid zit vervat in de bomen, de bakstenen van een muur, de sieraden die ze dragen.
Ze smeken altijd aan de hemel maar ik snap niet wat ze daar zoeken. Ik ben hier, praat met me en ik zal luisteren. In mijn goedheid heb ik hen de gave gegeven van imperfectie, maar ik dacht niet dat ze zo blind zouden zijn mij niet te kunnen zien, bemerken. In mijn slechtheid heb ik hun de behoefte gegeven om met mij te praten. Maar ik sta hier, aanschouw mij. Zie mijn gezicht en geloof in de goddelijkheid, de perfectie. Hun imperfectie staat de verbintenis met hun God in de weg. Ze zien me niet. Praat met me.

Waardeloos is een term die mensen moeilijk kunnen begrijpen. Maar het is iets dat ik ten volle beleef. Ik ben waardeloos in een omgeving vol perfectie. Ze zijn zo mooi en het beneemt me mijn adem. Ik kniel voor hen maar in hun goddelijkheid ben ik te nietig om bemerkt te worden. Ik word verscheurd door de hoeveelheid schoonheid rondom me dat ik het zelf niet meer kan bevatten. Alles kent zijn tegenpool, en ik ben de tegenpool van iedereen, hun perfectie kent zijn weerga in mijn waardeloosheid. Ik aanbid maar niemand geeft gehoor. In de regen koester ik mijn vrijheid en in de zonneschijn wentel ik mij rond in mijn cel. Ze zijn overal en er is geen ontsnappen aan. Waarom zijn ze hier? Ik wil leven maar ik word verdrukt. Alles heeft een tegenpool, en in een wereld vol Goden, daar zou de hel rust betekenen. Geef mij de hel maar.

dinsdag 10 april 2007

Menselijke dood

Ik ben dood en heb de nood om mezelf te herscheppen. Mijn eerder model voldeed niet en ligt in duigen voor mijn voeten. Een grote blubber organisch afval, enkel die blubber weerhield mijn geest van vrij te zijn. Grote geest, kleine geest, gevangen geest. En zelfs nu, na mijn dood weet ik niet hoe ik moet vliegen, zelfs nu bind ik me nog aan datgene waar mijn lichaam voor staat; tastbaarheid, gaande naar theorieën, komende tot rationaliteit. Ik kijk rond me ook al hoef ik enkel maar te voelen. Ik smacht naar een weg die me kan leiden hoewel ik enkel maar mijn eigen weg hoef te gaan. Ik heb dorst omdat ik denk dat dat zo hoort. Ik kijk nog steeds uit voor scherpe steentjes op het pad terwijl ik kan zweven. En er is niemand die me bij mijn hand kan vastnemen en zegt: ‘ik zal je helpen’.

dinsdag 3 april 2007

Spanning

Het is zonnig en schuin voor me zit een meisje en profil. Ik zie haar en vraag me af wie ze is. Uit haar houding kun je afleiden dat ze ergens op wacht, haar geduld is tanende. Af en toe bijt ze zachtjes op haar onderlip als ze met één wenkbrauw opgetrokken rond zich kijkt. De tweede keer dat ze dat deed trof ze mijn ogen maar keek weer met dezelfde snelheid weg. Zelfs geen glimp van herkenning, ik ben totaal vreemd voor haar. Stel dat we later een hele toekomst samen hebben, hoe vreemd zou deze situatie ons dan wel niet lijken. Ik grinnik bij die gedachte en neem een sip van mijn nog steeds te warme thee. Ze strekt haar beide armen naar voren naar haar koffie, neen, espresso, terwijl ze haar schouders wat opheft. Twijfelt ze of ze nog eentje zou nemen? Haar ogen verzinken onder haar wenkbrauwen, duistere doch treurige blik, die versterkt wordt door een achter de wolken zich verhullende zon. Ze trekt weer een wenkbrauw op maar kijkt nu enkel mijn richting uit. Helaas komt net de zon weer tevoorschijn en verblindt me zo dat ik niet weet of ze naar mijn oogcontact zoekt. Alsof de zon haar dieppeilende ogen voor me wil verbergen. Wie weet zijn haar ogen wel de zon, want als ze haar hoofd weer naar voren draait verdwijnt hij weer achter een paar lichtgrijze wolken. De warmte die me net overspoelde zorgt er nu voor dat ik het kouder krijg en plots verlang ik naar haar stem. Ik hoop dat ze nog iets gaat bestellen want de wijze waarop ik me haar stem verbeeld tergt me, het is de mooiste die een mens mag aanhoren en ik ben blij dat het enkel in mijn fantasiewereld bestaat. Mensen met een zwak hart zouden sterven bij het horen van die zwoele maar sterke stem, bezwangerd met alle intenties die je erin zou willen horen. –Hoor de poëet in me.-
Wie weet voelt ze mijn ogen op haar branden want ze kijkt plots schichtig mijn kant uit maar toch negeert haar blik me zoals de eerste keer. Ik kijk rond me heen maar zie niemand haar kant uitkijken. Ze moest mijn blik wel hebben gevoeld. Mijn hart maakt een klein sprongetje.
Ik roer in mijn thee ook al heb ik er geen suiker of melk ingedaan en drink een grotere slok, onafgebroken kijk ik naar haar. Ze moet me wel bemerkt hebben want anders keek ze net niet zo schichtig rond zich heen. Wat zou ze van me denken? Zou ze zich ook afvragen wat ik hier doe en of ik op iemand wacht? Een kleine glimlach verschijnt op haar lippen terwijl ze naar haar espresso staart en ik zwijmel een beetje bij de gedachte dat zij net als mij zich een beetje beschroomd voelt om de ander aan te spreken. Ze steekt haar hand op naar een kelner en vraagt om nog iets, dat ik niet kan horen want ze praat te zacht om boven het typische terrasrumoer uit te komen. Ik merk pas wanneer de kelner weggaat dat ik mijn adem de hele tijd inhield en mijn oren spitste. Wanneer hij terugkomt hoor ik hem luid ‘alstublieft’ zeggen, met een lang uitgerekte ‘t’ terwijl hij heel zijn domein overziet. Ik wist niet dat je ook met een t kon lispelen.
Ze staart nu al een hele tijd naar haar espresso zonder ook maar een keer rond zich te kijken. Wie weet heeft ze zich erbij neergelegd dat haar afspraak haar heeft laten zitten ofwel is ze haar geduld al mediterend aan het vergroten. De spanning wordt groter. Ik weet nu zeker dat ze ook niet weet wat te doen. Wat zou ze moeten doen? Misschien valt haar rondkijken te veel op voor me en ze wil niet al te happig lijken. Of zou ze direct op me toe stappen en met me praten? Ze bijt nog af en toe op haar onderlip en ik word week, elke keer weer.

De tijd rekt zich tot in het oneindige en per beet tel ik de sprongen van mijn hart. Ze loert mijn richting uit en om dat te compenseren loert ze ook naar de andere kant. Ze tikt met haar vingers tegen haar tas aan op het ritme van een lied dat alleen zij kan horen. De auto’s in de verte toeteren en mensen komen af en aan. Kleine kinderen zeuren om een ijsje en mama wordt boos als ze alleen is, moe als papa haar ter hulp moet schieten. De wind wakkert aan en de zon verdwijnt en verschijnt met een grotere frequentie. Ik durf haar niet te benaderen want ik vrees dat ik niet meer kan rechtstaan. Mijn vlees is week en mijn hoofd is vol van haar. Ze kijkt weer plots mijn richting uit en even zie ik een schittering in haar ogen. Het wordt tijd om iets te ondernemen want het kan niet zo verder, ik zag de wanhoop in haar blik en ik weet nu zeker dat ze enkel mij wou zien. Ze steekt haar hand op naar de kelner en vraagt in geluidloze lipbewegingen om de rekening. De kinderen zeuren en huilen nu. Moeders verheffen hun stemmen naar dreigende hoogten en de zon schuilt steeds langer en langer achter de wolken, die ook steeds donkerder worden. Mijn hart stuwt het bloed in razend tempo naar mijn hoofd terwijl zij al rechtstaand het geld op de tafel legt. Dit is het einde.
Ze wandelt rustig en alleen de boulevard af.

zaterdag 31 maart 2007

Bezoedeling

Word verliefd. Ik beveel je, word verliefd. Ik wil je laten kennismaken met die kwelling, dat ongenoegen over jezelf, de hunkering, de slachting van je gemoedsrust. Word verliefd!
Maar ik waarschuw je, -word niet verliefd op mij. Ik zal je langzaam radbraken, alles uit je halen, uitmelken en leeggezogen achterlaten. Laten stuk vallen en tegelijkertijd zorgen dat niemand je vindt. Niemand zal je kunnen en willen lijmen nadat ik klaar met je ben. Je zult me haten en liefhebben tegelijkertijd. Ik zal je minachten.
Word verliefd! Op iemand anders, zodat mijn wraak des te beter smaakt. De ander zal je niet beminnen. Neen, want ik zal er zijn, jouw superior, je zult altijd in mijn schaduw staan. Ze zullen je niet zien terwijl je opbrandt van verlangen, je verwarmt me. Jouw schim naast me maakt me enkel nog aantrekkelijker, overal waar jij zult zijn, zal duisternis je omgeven. Jij wordt het uithangbord van mijn macht en aantrekkelijkheid. De bode van een groter heil dan jij ooit zult zijn. Word verliefd! Je zult afwijzing kennen. Rationalisme bij anderen zal jouw grootste vloek zijn. De menselijke beschaving is jouw kruis dat je altijd zult moeten dragen. Op die manier zul je beseffen dat ook jij nu in de styx zwemt en er geen kans is om de oever te bereiken want bij elke wal is mijn schaduw aanwezig en in die kille donkerte zal je geest, -hoofd -armen -benen -handen, bevriezen en afdrijven. Enkel je hart zal die verstikkende warmte blijven kennen terwijl de rest rondom je langzaam smelt. Geen uitweg. Geen kans op reddende zalving op het droge.
Met andere woorden, ga weg. Misschien dat er ergens in je herinneringen nog een plek is die ik niet bezoedeld heb.

woensdag 28 maart 2007

Voix

Verander mijn ogen. Steek ze uit en zaai nieuwe. Het mag pijnlijk zijn, pijn is heus geen erg voor me. De nieuwen zullen me nieuwe dingen laten zien. Verander mijn ogen opdat ik jou niet meer zal zien. Want ik weet dat je lelijk bent. Dat je ogen geen poelen van diepste verlangen vertegenwoordigen, maanlicht waarin ik verdrink. Ik weet dat je ogen een stortplaats zijn van twee donkere leugens, jij en ik. Steek mijn ogen uit opdat ik die bezoedeling van mijn geheugen kan vergeten.
Verander mijn oren. Snijd ze uit mijn hoofd en naai er nieuwe in. Doe me pijn want dan besef ik eens te meer dat mijn oren me slecht behandelden. Verander mijn oren opdat jouw stem me niet meer zwoel voorkomt. Ik weet namelijk dat jouw stem als mijn beenderen over een rasp klinken. Pijnigend en diep tormenterend. Snijd mijn oren af opdat ik weer kan genieten van een fluitende vogel, ’s morgens vroeg op mijn eentje.
Verander mijn neus. Ruk het eraf en gooi het ver van me en kleef er een nieuwe op mijn gezicht. Doe me huilen van pijn zodat het zout van mijn tranen de wonde zuivert. Want jouw geur zit nog in me, vervult me van verlangen. Terwijl ik weet dat het een rottende geur is van een lijk, opgevist na lang in het water te hebben gelegen. Een lijk opgezwollen, vol van mijn onvervuld verlangen. Ruk mijn neus eraf opdat ik de geur van een bloem opnieuw zal kunnen ervaren zonder naargeestige nostalgie.
Verander mijn mond. Naai mijn lippen dicht of vil hen. Laat me doen schreeuwen opdat het geluid de bezoedeling draagt die ik door jou heb verkregen. Verander mijn mond zodat ik eindelijk weer een tedere kus kan voelen zonder dat het me tergt, jouw lippen waren zo zacht. Verander het want ik weet dat jouwe als een ruwe steen zijn die op elkaar slaan, plettend en schurend, al het gevoel wegmalend als een kauwend rund, op en neer, steeds maar door. Vil mijn tong opdat ik de smaak van rijp fruit weer kan genieten.

Laat mij helemaal veranderen want ik weet dat je niet perfect bent. Ik vraag niet of jij verandert, want ik weet dat zoiets niet moet, enkel mijn perceptie. Deze smeekbeden, gericht naar de godin van het hart, als getuige van jouw imperfectie.
En ik vergeef mezelf daarvoor.

zondag 11 maart 2007

Grijns

Ik heb mijn handen om je nek geslagen en het voelt goed aan. Ik voel je hartslag. En zie het bloed uit je wonden stromen. Je buik is één rode brij en ik ben doordrenkt van wat eens jouw leven was. Je probeert te schreeuwen maar ik houd je stevig vast. Ik wed dat je mijn morbide grijns niet kan plaatsen bij de rust in mijn ogen. Dit is fascinerend en bekend tegelijkertijd, hoe iemand als ik, doorsnee persoonlijkheid, toch erin slaag iemand te doden. Vermoorden is een te groot woord. Ik doe je teniet.
Een bezwete haarlok zwiert heen en weer voor mijn ogen, alsof het aftelt tot jouw overlijden. Hoe verrassend komt dit me voor; een onweerstaanbare drang het leven uit jouw ogen te zien verdwijnen. En je kijkt me met verbaasde ogen aan, alsof jouw leven enkel uit één grote verbazing bestond en dit jouw levensglorie lijkt. De ultieme verbazing. De vredige bijslaap die plots een vork tevoorschijn haalt en op je in begint te hakken met volle kracht. De botheid ervan die eens als een amoureuze brug diende tussen ons twee tafelende geliefden. Ik nam een hap, jij nam een hap. Ik nam een hap, jij schreeuwde uit van de pijn. Ik nam nog een hap en ik smoorde je kreet en ik smaakte je leven, proefde ervan. Het was inderdaad een verbazing.
Net als op dat moment dat ik je plots in onze badkamer zag. Je nam de pil en je verzweeg het me. Je zag me niet en ik zag een visioen van onbeteugelde maar nog onbekende wraak. Hoe durf je me geen nageslacht te gunnen? Waarom mocht ik geen vader worden en het leven in je buik voelen, net zoals je me ’t beloofde? De goddelijke scheppende kracht niet meemaken van mijn zaad?
En nu, nu heb ik mijn droom dan toch behaald. Ik ben gewaar geworden van mijn goddelijke kracht en mijn Jesus proef ik nog steeds als ik mijn tong over mijn lippen haal. Ik likkebaard en jij sterft.

vrijdag 16 februari 2007

Misschien

Perhaps I can get over this feelings
but the memories will last
they will stay, and acid
will burn
as my skin will break
rivers will flow
thoughts are spread
over everyone who sees me
no resistance
against the flud
dieing ‘cause my body
my skin couldn’t held it

Perhaps the memories will fade away
but the feelings will still burn
their scars stay, and wounds
will open
as I move my head
blood will fly
masks will break
and lies can’t hide
the truth is
tumbling out of my heart
some will live
‘cause wounds didn’t heal

woensdag 14 februari 2007

Goddelijke toevalligheid

Wat is toeval? Iets dat zonder voorzien gebeurt, iets onberekenbaars dat zich toch voltrekt. Wij ontmoetten elkaar bij toeval -De één glimlacht innemend- Betekent dat dan dat we even ontsnapt zijn aan het lot? Aangezien het lot zich blijft voltrekken in een volkomen voorziene gebeurtenis als een recht pad, steeds verder gaand, rechtlijnig, verder het universum in om dan uiteindelijk weer terug te komen waar het begon en zo een tweede weg begint. Een oneindig aantal paden, dat is het lot dus. Het zal thans altijd voorzien zijn. Het toeval staat er volkomen buiten, geen diviene kracht die het zo heeft gewild -De ander neemt de uitnodiging aan- Op zich betekent dus dat toeval enkel voorkomt bij een externe kracht die het lot begeestert om zijn pad te blijven volgen. Steeds door, steeds door. Het toeval dat wij elkaar ontmoetten -Hallo- berust dus op een Goddelijke kracht waar we aan ontsnapt zijn. Zint het je dat we buiten de Goddelijke wil elkaar hebben ontmoet?

Stel dat er geen toeval bestond en dat we elkaar ontmoetten omdat dat nu eenmaal zo ging zijn. Ik herkende jou niet maar jij herkende mij wel. Ik bestelde een biertje van je en jij lachte. Misschien dat zo de meeste dingen in gang schieten. -Wat als ik het die avond toch bij een fruitsapje hield?- Ik zag je en ik herkende je niet. Maar ik sprak je aan zoals er op een recht pad ergens geplaveid was. Zo ver waren we al. Verder weet ik niet meer veel te vertellen. We leerden elkaar kennen, jij mij in grotere mate dan ik jou. We verkenden samen het universum. We werden verward. We werden weer op het rechte pad getrokken, elk naar anderen toe. We werden dan weer bij elkaar gegooid en plots voltrok daar het ontoevallige zich, iets dat er altijd zat aan te komen. Weer een stap verder naar iets dat we niet weten maar wel voorzien is. We werden door het lot bij elkaar gegooid en erdoor bespeeld. Zint je dat dan?

donderdag 18 januari 2007

Petit lapin

petit lapin, petit lapin
rien à regarder, attention au chemin !
petit lapin, mon petit lapin
des lumières, sont-ils là ?
petit lapin, petit lapin
il n’y a pas un chemin
petit lapin, mon petit lapin
à quoi regardes-tu ?
c’est rien
petit lapin, mon petit lapin
tu es servi au vin

L'empathie

l’empathie de l’homme ne changera rien
faits divers sont mon entourage
se moquer de l’ignorance fait tout
gens aimables viennent à moi
non qu’est-ce que tu dois?
laissez-moi, laissez-moi vivre avec l’embarras du choix
ne sais pas que je dois..
mon ignorance changera tout
laissez-moi savoir
les âmes changent tout de ce moment
viens ici, je veux changer
comment on le doit, c’est trop
oh non c’est trop, donne-moi la sachesse
l’empathie de l’homme ne va changer rien
l’amitié, l’amour c’est quoi?
des hommes et des femmes sont les noms
comme les numéros donnés aux chifres
oh non l’ignorance c’est trop
mais la richesse, la sachesse s’occupe de moi
oh laissez-moi ouvrir la porte
elles sont là
et l’ignorance se fuit par la fenêtre
viens, l’empathie de l’homme ne changera rien
personne ne m’entends quand je cris
oh pourquoi ils ne me connaient ? je fuis
mais toujours la même et ce m’ennuye
non je portes mes plaquês avec moi
c’est plus simple que j’ai pensé, c’est seulement comme ça
oh le monde, c’est mien
je devrai la reine
avec l’ignorance de l’homme
je vais crier la victoire
sur les pauvres en bas
autrefois, j’ai les pitiés
mais ça ne changera rien
je suis en ce moment, moi-même

woensdag 17 januari 2007

Intro

Zonsopkomst, zonsopgang, dageraad, ochtendlicht, ochtendglorie.
Licht bestaat uit ’n bundeltje fotonen. Golflengtes, surfen op energie. Door sterrenstof en botsend tegen materie, terugkaatsend en geabsorbeerd. Het klinkt allemaal zo technisch, zo vreselijk logisch. Alsof schoonheid een simpel gevolg is van logica. ‘Natuurlijk vinden we muziek mooi omdat het correspondeert met symmetrie en regels die logica volgen.’
Als ik je vraag om de zonsopgang te beschrijven, zeg me nooit hoe lang dat bundeltje fotonen erover gedaan heeft om mijn ogen te bereiken.
Zeg me dat je verwonderd was. Zeg me ‘pracht’, zeg me ‘adembenemend’. Zeg me, dat ver, je een gele glans zag, steeds meer lucht innemend tot waar je stond. En ondertussen was ’t aan de horizon alweer oranje. Zeg me: ‘je zag de contouren van de wolken beter dan je ooit eerder had gezien en je werd je stilaan gewaar van de majestueuze wereld die je omringde boven je hoofd, waar je te weinig aandacht aan schonk.’ Zeg me dat je vervolgens plots het gevoel kreeg dat je dicht bij de levenswijsheid was, maar het buiten je bereik bleef, net als een woord dat je niet vinden kunt en ’t toch op de punt van je tong ligt.
Zeg me hoe heel de wereld zijn adem inhield, hoe alle vogels vrolijk zongen, het leven vierend, het kleurenpalet bewierokend. Zeg me hoe de verre wolken eerst zacht en zwoel geel, dan rood werden. Dat die wolk laag hangend en dichtbij, haast tastbaar leek met als achtergrond een mals blauw, zijzelf fragiel oranje. Dat je hand reikte naar boven maar enkel koelte voelde.
Vertel me hoe alle schakeringen de revue passeerden, groen, rood, paars, blauw. Hoe de golven van eenzelfde kleur steeds dichter naar je toe kwamen. Zeg hoe de zon letterlijk ‘kiekeboe’ zei toen hij van achter de verre wolken kwam. Zeg me dat je verbaasd was over de snelheid waarmee de zon opklom, een fel oranje puntje, steeds groter wordend totdat je beseft dat ’t licht je pijn doet. Zeg me hoe vervolgens je naar de lucht keek en enkel donkere vlekken zag, je ogen moest toedoen, weer opende en besefte dat je weer een moment van unieke schoonheid had gemist. Zeg me hoe verdrietig je bent dat je niet elke dag die zon hebt, en zal, zien opkomen. Zeg me hoe verdrietig je bent dat je nooit alle schoonheid van de wereld kunt zien, enkel omdat er zoiets bestaat als een zon.
Zeg me dat je blij bent dat jij er op die plek stond, op dat moment en dat je er tijd voor had en nam.

En fluister in mijn oor dat dit alles verbleekt in mijn aanwezigheid.

dinsdag 16 januari 2007

Bekentenis

Ik bedrieg je.
Ik bedrieg je omdat dit de enige manier is om te zien of ik meen wat ik zeg als ik van je houd. Het is de enige manier waarop ik mijn zekerheden in het leven behaal. Het enige dat ik ken is bedriegen. De grenzen opzoeken, zien tot waar mijn schuldgevoel macht heeft. Ik bedrieg je om te zien of ik je mis als ik de deur achter me dicht trek en me begeef in andermans armen. Het zal mijn schuldgevoel zijn die me doet blozen als ik bedenk hoe jij je daar alleen in bed bevindt, ik die verzucht in andere geuren. Ik bedrieg je met enkel goede bedoelingen.
Ik bedrieg je om te zien of ik van je houd. Als mijn schuldgevoel me doet kruipen van walging om mezelf, zelfverachting me rond de oren vliegt en ik me de geslagen hond voel. Als mijn schuldgevoel me opvreet en ik mijn ogen niet kan opslaan, verpletterd onder de last liefde. Als de hedonist plaatsmaakt voor Jezus aan het kruis, jij mijn redder wordt en ik neerzijg aan je voeten. Dan zal ik van je houden.
Ik bedrieg je omdat ik van je wil houden. Ik kan enkel van je houden als ik weet dat ik grenzen heb waar ik niet overheen mag. Ik hou als ik grenzen heb die ik niet wil overschrijden, grenzen waar ik voor kies.

Mijn liefste, ik bedrieg je om je niet teleur te stellen als ik nu zeg ‘ik hou van je’ en blijkt dat geen schuldgevoel mijn hart verduistert. Ik geef genoeg om je om je niet te kwetsen met woorden vol liefde en dan te weten dat ik je pijn doe zonder wroeging. Ik bedrieg je om in de latere jaren vol overtuiging van je te houden, elke dag de marteling van schuld op me dragend. Het is het lijden waar ik van houd omdat ik weet dat er iets goeds uit ontspringt, het is het lijden dat getuigt van het liefhebben.
Ik bedrieg je.

zondag 14 januari 2007

Confrontatie

Ik zag hoe je je ontkleedde. Stap in het bed. Was ik het die jou ontkleedde, heb ik dat ooit wel passief aanschouwd? Bij jou was ik nooit passief. ’s Nachts. Zelfs slapende actief. Vasthoudend. Aanklampend. Je mocht eens uit het bed stappen en je aankleden. Enkel vanaf dat moment werd ik passief. Ik zag jou wel, ik deed niets om je hier te houden. Wat is hier? Ik wou ook weg; we kennen elkaar enkel ’s nachts… dus waarom blijven we hier nog langer in het ochtendlicht. Is dat jouw broek? Is dat een glimlach? Huil ik niet stiekem? Wat is het doel, wat zijn wij? Schimmen, geesten uit een verleden of halen we net de geesten terug uit vergane herinneringen? Wat is de reden dat ik jou tekende en jij me beschreef? Ik voel, ik ruik, ik zie… elke keer als ik mijn ogen sluit. Je waait weg op ’n geleende fiets, ik zie de postbode. De banaliteit is terug. De nacht ook, ik grijns, ik droom, ik besef, ik vergeet, de nacht wordt ook banaal.
Ik zie jou
Ik wou nooit weg van jou.
Ik wou weg bij mij

Door jou, -of misschien- in jou
Kruipend en voorzichtig tastend slaan en bonken
-‘laat me in!’- maar durf en doe het alsjeblieft niet

Mezelf verliezen zou mezelf kwijtspelen zijn. En waarom zou ik dat laten gebeuren? De inzet is enkel oog-mond-lip-tong
De inzet is enkel een banale nacht. Geen droom, geen tijd ervoor, uitputting. Als ik zelfs niet zou dromen, als ik dat zelfs niet krijg, dan is wegrennen van mezelf niet de oplossing.
Confrontatie.


Noot aan de lezer: zoals er misschien te bemerken valt probeer ik geen vlakke tekst te leveren. Het is aan mij om puberaal te experimenteren en proberen mijn grenzen te vinden (misschien zelfs doorbreken). Als dichters vrijheid hebben, dan aspirant-schrijvers des te meer.

zaterdag 13 januari 2007

Het daglicht heeft me uiteindelijk gevonden. Hier is het dan,
Hier ben ik dan

Ontmanteld,
tenminste de illusie

Bedrogene en bedrieger
Hier wordt neergegooid wat elders niet te rapen valt.
Geschreven en gepost

Over wat?
Datgene dat me bezighoudt?
Waarschijnlijk, nostalgie hoort erbij.

Ik weet niet of ik eerlijk ga zijn bij wat ik schrijf, ik weet niet of datgene dat geschreven wordt ooit eerlijk gaat zijn over mezelf. Wat is eerlijk? Andermans termen gebruik ik niet, enkel die van mezelf –trachtend-.
Uitersten is datgene dat ik altijd al heb opgezocht, al dan niet vrijwillig. Uitdagingen. Of misschien een verlepte versie van. Wat noem je een uitdaging?
Ik ben mezelf niet aan het voorstellen,
ik ben niet bezig deze blogspot te verantwoorden.

Dit is enkel een inleiding

Welkom in het sprokkelhout van mijn gedachten