zaterdag 31 maart 2007

Bezoedeling

Word verliefd. Ik beveel je, word verliefd. Ik wil je laten kennismaken met die kwelling, dat ongenoegen over jezelf, de hunkering, de slachting van je gemoedsrust. Word verliefd!
Maar ik waarschuw je, -word niet verliefd op mij. Ik zal je langzaam radbraken, alles uit je halen, uitmelken en leeggezogen achterlaten. Laten stuk vallen en tegelijkertijd zorgen dat niemand je vindt. Niemand zal je kunnen en willen lijmen nadat ik klaar met je ben. Je zult me haten en liefhebben tegelijkertijd. Ik zal je minachten.
Word verliefd! Op iemand anders, zodat mijn wraak des te beter smaakt. De ander zal je niet beminnen. Neen, want ik zal er zijn, jouw superior, je zult altijd in mijn schaduw staan. Ze zullen je niet zien terwijl je opbrandt van verlangen, je verwarmt me. Jouw schim naast me maakt me enkel nog aantrekkelijker, overal waar jij zult zijn, zal duisternis je omgeven. Jij wordt het uithangbord van mijn macht en aantrekkelijkheid. De bode van een groter heil dan jij ooit zult zijn. Word verliefd! Je zult afwijzing kennen. Rationalisme bij anderen zal jouw grootste vloek zijn. De menselijke beschaving is jouw kruis dat je altijd zult moeten dragen. Op die manier zul je beseffen dat ook jij nu in de styx zwemt en er geen kans is om de oever te bereiken want bij elke wal is mijn schaduw aanwezig en in die kille donkerte zal je geest, -hoofd -armen -benen -handen, bevriezen en afdrijven. Enkel je hart zal die verstikkende warmte blijven kennen terwijl de rest rondom je langzaam smelt. Geen uitweg. Geen kans op reddende zalving op het droge.
Met andere woorden, ga weg. Misschien dat er ergens in je herinneringen nog een plek is die ik niet bezoedeld heb.

woensdag 28 maart 2007

Voix

Verander mijn ogen. Steek ze uit en zaai nieuwe. Het mag pijnlijk zijn, pijn is heus geen erg voor me. De nieuwen zullen me nieuwe dingen laten zien. Verander mijn ogen opdat ik jou niet meer zal zien. Want ik weet dat je lelijk bent. Dat je ogen geen poelen van diepste verlangen vertegenwoordigen, maanlicht waarin ik verdrink. Ik weet dat je ogen een stortplaats zijn van twee donkere leugens, jij en ik. Steek mijn ogen uit opdat ik die bezoedeling van mijn geheugen kan vergeten.
Verander mijn oren. Snijd ze uit mijn hoofd en naai er nieuwe in. Doe me pijn want dan besef ik eens te meer dat mijn oren me slecht behandelden. Verander mijn oren opdat jouw stem me niet meer zwoel voorkomt. Ik weet namelijk dat jouw stem als mijn beenderen over een rasp klinken. Pijnigend en diep tormenterend. Snijd mijn oren af opdat ik weer kan genieten van een fluitende vogel, ’s morgens vroeg op mijn eentje.
Verander mijn neus. Ruk het eraf en gooi het ver van me en kleef er een nieuwe op mijn gezicht. Doe me huilen van pijn zodat het zout van mijn tranen de wonde zuivert. Want jouw geur zit nog in me, vervult me van verlangen. Terwijl ik weet dat het een rottende geur is van een lijk, opgevist na lang in het water te hebben gelegen. Een lijk opgezwollen, vol van mijn onvervuld verlangen. Ruk mijn neus eraf opdat ik de geur van een bloem opnieuw zal kunnen ervaren zonder naargeestige nostalgie.
Verander mijn mond. Naai mijn lippen dicht of vil hen. Laat me doen schreeuwen opdat het geluid de bezoedeling draagt die ik door jou heb verkregen. Verander mijn mond zodat ik eindelijk weer een tedere kus kan voelen zonder dat het me tergt, jouw lippen waren zo zacht. Verander het want ik weet dat jouwe als een ruwe steen zijn die op elkaar slaan, plettend en schurend, al het gevoel wegmalend als een kauwend rund, op en neer, steeds maar door. Vil mijn tong opdat ik de smaak van rijp fruit weer kan genieten.

Laat mij helemaal veranderen want ik weet dat je niet perfect bent. Ik vraag niet of jij verandert, want ik weet dat zoiets niet moet, enkel mijn perceptie. Deze smeekbeden, gericht naar de godin van het hart, als getuige van jouw imperfectie.
En ik vergeef mezelf daarvoor.

zondag 11 maart 2007

Grijns

Ik heb mijn handen om je nek geslagen en het voelt goed aan. Ik voel je hartslag. En zie het bloed uit je wonden stromen. Je buik is één rode brij en ik ben doordrenkt van wat eens jouw leven was. Je probeert te schreeuwen maar ik houd je stevig vast. Ik wed dat je mijn morbide grijns niet kan plaatsen bij de rust in mijn ogen. Dit is fascinerend en bekend tegelijkertijd, hoe iemand als ik, doorsnee persoonlijkheid, toch erin slaag iemand te doden. Vermoorden is een te groot woord. Ik doe je teniet.
Een bezwete haarlok zwiert heen en weer voor mijn ogen, alsof het aftelt tot jouw overlijden. Hoe verrassend komt dit me voor; een onweerstaanbare drang het leven uit jouw ogen te zien verdwijnen. En je kijkt me met verbaasde ogen aan, alsof jouw leven enkel uit één grote verbazing bestond en dit jouw levensglorie lijkt. De ultieme verbazing. De vredige bijslaap die plots een vork tevoorschijn haalt en op je in begint te hakken met volle kracht. De botheid ervan die eens als een amoureuze brug diende tussen ons twee tafelende geliefden. Ik nam een hap, jij nam een hap. Ik nam een hap, jij schreeuwde uit van de pijn. Ik nam nog een hap en ik smoorde je kreet en ik smaakte je leven, proefde ervan. Het was inderdaad een verbazing.
Net als op dat moment dat ik je plots in onze badkamer zag. Je nam de pil en je verzweeg het me. Je zag me niet en ik zag een visioen van onbeteugelde maar nog onbekende wraak. Hoe durf je me geen nageslacht te gunnen? Waarom mocht ik geen vader worden en het leven in je buik voelen, net zoals je me ’t beloofde? De goddelijke scheppende kracht niet meemaken van mijn zaad?
En nu, nu heb ik mijn droom dan toch behaald. Ik ben gewaar geworden van mijn goddelijke kracht en mijn Jesus proef ik nog steeds als ik mijn tong over mijn lippen haal. Ik likkebaard en jij sterft.