zondag 2 november 2008

Ondertussen...

Ik kwam binnen op een plek waar jij alle hoeken en gaten kende. Als het stukje kaas van een muizenval trokken de verhalen van deze plek mij al van heinde en verre aan, onweerstaanbaar. En met dat klein beetje dapperheid dat in me zat probeerde ik mijn ogen naar je op te slaan. Maar ik kan niet zeggen dat ons oogcontact lang duurde. Bij die eerste glimp, jouw donkere ogen en… kenden wij elkaar? We sloegen nog niet meteen aan de praat, gescheiden door andere mensen, andere praatjes, andere glimpen en gestolen kusjes. Inderdaad, wij beiden hadden op die avond veel succes. Succes ruikt succes, en deze keer trokken tegenpolen elkaar niet aan, we waren een nieuwe, ongekende, fysische entiniteit. In mijn ooghoek bleef je vleiend babbelen, in jouw ooghoek legde ik mijn hand op een ander haar arm. Doch schuifelend, zonder dat we het konden weerstaan, bleven we elkaar niet aankijken, konden we elkaar wel steeds beter en beter horen. Tot we tegen elkaar stonden, schouder tegen schouder, nu was het wel een kwestie van jouw moed, de mijne was al opgebruikt. ‘Praat tegen me.’ Je verstond de morscode van mijn hart en uiteindelijk sloegen we aan de praat, en werd het makkelijker elkaar aan te kijken. Blijkbaar kenden we elkaar al. ‘Zin om elkaar nog beter te leren kennen?’
‘Natuurlijk.’
En weg waren we.