zaterdag 27 juni 2009

Nederigheid

In nostalgie gedrenkte emoties kraken mij open, gekristalliseerd zout uit verdroogde tranen schuren langs mij heen... in mij schreeuwt de gevangene om vrijheid maar wordt steeds meer ingesloten tussen beschimmelde muren en deuren die in sloten vallen. Ze wordt gek maar heeft niets om haar hoofd tegen te bonken, om haar vuisten tegen te slaan. Er is enkel een tochtende leegte rond haar, in haar krimpende cel.
Houd haar hand vast,
houd haar hand vast en laat haar zachtjes inslapen want duisternis is hier al te lang aanwezig. Laat haar kleuren dromen en maak haar zo voldoenend en voldoende rustig, zodat ze uit mij kan glippen terwijl ik word vermalen. Ik wil haar weg.
Zuiver mij. Ik wil dat die tranen mij zuiveren.
Ik wil verlost worden. Houd mij vast.
En houd me dan wakker.


Zodat ik haar kan horen weggaan.

woensdag 13 mei 2009

Oneindige, elliptische eigendunk

In een verleden was ik de vuurvogel met de gouden glimlach. Ik verscheen en men keek naar mij, verwonderd dat ik na mijn vorige verdwijning er weer als tevoren stond. De ruimte rondom mij verbleekte en ik werd het onweerstaanbare zwarte gat van aandacht. Zwijmelende liefkozingen in mijn kielzog als het ware mijn parfum. Ik stond er.

Maar een vuurvogel komt altijd terug uit haar as. En dat weet ze ook.

dinsdag 28 april 2009

Bewustwording

Met twee schouderophalen schreed hij weg. Ik wou dat ik hem in gedachten tenminste had teruggeroepen, of nageschreeuwd. Maar verbazing en leegte, best omschreven als een stilte, waren het enige dat ik voelde en dan zijn er geen woorden te vinden en te roepen. Ik herinner het mij vooral als een romantische scène in zwartgrijs. Heel klein beetje wit want het was een zonnige aprildag. Zo eentje dat je even vergeet dat je nog een hele zomer vol met zon hebt staan wachten.

‘Ik beken dat ik eigenlijk nog altijd mij geen alleenstaande vrouw voel, het enige dat er in mij zit is dus die verbazing en stilte. Eerlijk opgetrokken wenkbrauwen als je vraagt waarom, meer kan ik je niet geven. Je ziet het aan mijn gerimpeld voorhoofd, niemand weet meer dan jij. Een vriendin zei vroeger nog tegen me dat mijn eerste échte tekenen van ouderdom een gerimpeld voorhoofd zou zijn… ik zou haar nog eens moeten opbellen. Dat is toch allemaal al zo lang geleden hé. Ja, en toch, je ziet dat er op zich toch ook maar weinig verandert. Akkoord, de mentaliteit van de ene generatie is die niet van de andere, maar het wezen in de mens blijft. Het is een vetzak, meneer, een échte vetzak. En zo lelijk. En ontrouw. En wat mij vooral kwetst, zo oneerlijk en ongemanierd. Hij had tenminste al een hint kunnen geven dat hij het niet meer zag zitten en zou weggaan. Maar dat ging zo plots, meneer. Zo plots… ik ben er nog altijd niet goed van hoe hij dat zo heeft kunnen doen.’
‘Ik voel me ook wel schuldig dat ik nu nog altijd geen spijt heb dat ik hem niet heb nageroepen, weet je? Het doet afbreuk aan ons vierentwintig jaren tellend huwelijk, alsof datgene dat wij samen hadden opgebouwd zo futiel was, zo onbelangrijk, dat je er gewoon van kon wegstappen en er elders het weer zou kunnen doen, of nog beter zelfs. Je mag niet vergeten dat wij een modelgezin waren. Al mijn vier kinderen hebben succesvol gestudeerd, hebben hun diploma dus, staan op eigen benen, ons huis gaat dit jaar afbetaald worden, twee jaar geleden een nieuwe auto gekocht… Je moet me niet vragen welke want dat was allemaal de verantwoordelijkheid van mijn man. We hadden vele vrienden. En ook daar heeft hij geen woord gerept over zijn plannen. Ik vraag me zelfs af of hij wel concrete plannen had. Ergens maak ik me wel zorgen over hem, ergens voel ik me eigenlijk ook opgelucht. Ik voel me daar echt schuldig over, ik klink alsof we een ongelukkig huwelijk hadden. Maar vier kinderen met diploma’s, dat zie je toch niet vaak…’
‘Wat hij allemaal gezegd had? Meneer, eigenlijk heeft u daar toch ook niet veel zaken mee, hé? Maar omdat u zo aandringt… tja, hij mompelde iets van een vriend van hem, hij het onnatuurlijk vond dat we samenbleven, hij zijn gevoel moest volgen en dat het er al lang aan zat te komen maar hij wou wachten voor de kinderen. Eerlijk gezegd begrijp ik het langs geen kanten hoor. Ik heb nergens kunnen op uit maken dat hij al die tijd met iets zat. Hij at goed, werkte goed, sliep goed, was een goede vader voor zijn kinderen, we gingen al eens naar de film… je zou nog kunnen zeggen dat hij de kolder in zijn kop kreeg, maar op negenenveertigjarige leeftijd gebeurt dat enkel nog in van die onnozele films.’
‘Je bedoelt dus dat hij nu met een vriend van hem samenwoont? Maar dat is toch om te lachen zeg. Hij zal waarschijnlijk geen eigen huisje vinden met deze crisis. Ik begrijp dan wel niet waarom hij dan niet is teruggekomen… Mannen hé, ze blijven toch allemaal een beetje sukkelaars!’

maandag 6 april 2009

Het gevecht

Plots prikte realiteit mij in het oog en ik trok mijn masker af om het er terug uit te trekken.
Met één oog ging ik verder en zag plots beter waar ik op af aan het gaan was, mijn rechtdoorzeese toekomst dat niet gehinderd werd door perspectief en eigenlijk beviel het me niet. Ik snauwde de realiteit vervolgens toe dat ie toch beter moest uitkijken want hij had scherpe randjes. Hij keek me minachtend aan en antwoordde me dat ik ogen had om te kijken waar het gevaar lag, ik vond echter dat ik in mijn gelijk was en schopte tegen zijn schenen. De realiteit riep vervolgens zijn vrienden rationaliteit en dierenfysiologie en met zijn allen begonnen ze toen op me in te beuken. Ik moet zeggen dat dierenfysiologie niet zoveel in zijn mars had, maar dat compenseerde rationaliteit in al zijn klappen. Ik riep dus maar toe dat ik het lesje wel begrepen had maar dat ie laf was om het niet in zijn eentje te klaren. Hij zei dat ik gelijk had, maar anders toch niet zou begrijpen dat ik zélf de verantwoordelijkheid over mijn eigen had, en me niet moest doodstaren op dimensies in de toekomst. –‘Het was voor een goed doel.’ Hij overtuigde me dus.
De drie vrienden bleven nog een beetje nakeuvelen over het oneerlijke gevecht en ik werd gehinderd door de onzelfzekerheid die me te fel in de ogen scheen en dus bleef ik een tijdje staan. Daarop gaf dierenfysiologie mij een zijwaartse meewarige blik, gevolgd door de uitleg hoe tot die andere toekomst te komen, het wat enkel een beetje uit mijn zicht, dat is al.
-‘Gewoon die richting blijven uithollen, dan kom je er wel. Het was bijna de richting uit van de vorige toekomst, dus houd dat in gedachten dan weet je het ongeveer.’

zondag 2 november 2008

Ondertussen...

Ik kwam binnen op een plek waar jij alle hoeken en gaten kende. Als het stukje kaas van een muizenval trokken de verhalen van deze plek mij al van heinde en verre aan, onweerstaanbaar. En met dat klein beetje dapperheid dat in me zat probeerde ik mijn ogen naar je op te slaan. Maar ik kan niet zeggen dat ons oogcontact lang duurde. Bij die eerste glimp, jouw donkere ogen en… kenden wij elkaar? We sloegen nog niet meteen aan de praat, gescheiden door andere mensen, andere praatjes, andere glimpen en gestolen kusjes. Inderdaad, wij beiden hadden op die avond veel succes. Succes ruikt succes, en deze keer trokken tegenpolen elkaar niet aan, we waren een nieuwe, ongekende, fysische entiniteit. In mijn ooghoek bleef je vleiend babbelen, in jouw ooghoek legde ik mijn hand op een ander haar arm. Doch schuifelend, zonder dat we het konden weerstaan, bleven we elkaar niet aankijken, konden we elkaar wel steeds beter en beter horen. Tot we tegen elkaar stonden, schouder tegen schouder, nu was het wel een kwestie van jouw moed, de mijne was al opgebruikt. ‘Praat tegen me.’ Je verstond de morscode van mijn hart en uiteindelijk sloegen we aan de praat, en werd het makkelijker elkaar aan te kijken. Blijkbaar kenden we elkaar al. ‘Zin om elkaar nog beter te leren kennen?’
‘Natuurlijk.’
En weg waren we.

maandag 27 oktober 2008

Blindheid

Ik ben blind. Je had het me al jaren geleden gezegd, maar toen was ik doof. En nu, bij elk woord dat ik van je hoor –eindelijk ben ik een beetje opgegroeid-, vervaagt de scherpte van jouw contouren. Ik mis je oren. Ogen. Neus. Kin. Vingers.
Bovenal kan ik niet meer zien wat je me probeert aan te wijzen. Zo duidelijk voor velen, maar wat voor mij een grijze, vormloze massa is, is een afscheiding tussen twee werelden. Ik leef maar in één (is er elders nog leven)? Voelen kan ik nog, maar ik ben bang voor het onbekende, dus tast ik niet af, bang me te schaven. Mijn tastzin: liever niet gebruiken in plaats van de kans te lopen het kapot te maken, bewonderbaar voor velen onder een glazen stolp. Ik wacht af, altijd met dezelfde onzekerheid, toch één klein stapje dichterbij, maar het lijkt nog steeds even ver, even vormloos en ongedefinieerd.
Ik vorder niet en jij roept me toe om te komen kijken, mij vertrouwend op mijn eerlijkheid. ‘Het is prachtig!’ En ik knik maar in de richting van het geluid.
Ik zie het niet. De scheiding van die twee werelden niet, en ook de andere wereld niet. Voor mij lijkt alles één grote waas vol alles, zonder grenzen, en ook geen stoptekens om je te waarschuwen voor een afgrond. Moet ik blijven zitten, ronddwalen op mijn eentje, of het je bekennen en afwachten of jij mijn gids gaat zijn? En wat als mijn verteller, mijn oren niet meer mijn ogen kunnen zijn, moet ik dan onder die stolp vandaan?

woensdag 22 oktober 2008

Onevenwicht

En daarom ben ik jaloers op je, omdat ik niet weet wat liefde is, en jij het me in al zijn hoedanigheid aan me geeft. Ik ken enkel oog voor mijn eigen, jouw eigenschappen die mij aanvullen en het talent waarmee jij me… liefhebt in al zijn vormen.
Ik bewonder je kennis van de wereld en het leven, die zich toont in alle manieren waarop jij me omarmt of zelfs enkel aankijkt. Voor mij telt enkel het omarmd worden door jou en zelf een kus geven is als een betoon van eer, meer nog dan uiting van liefde. Een kus als brandmerk, mijn schroeiende lippen maar het lijkt jou enkel maar te plezieren.
Ik kniel neder, voor je hart dat zicht lijkt uit te spannen in alle richtingen en iedereen, maar op een speciale manier bonst elke keer als je me ziet. Terwijl mijn hart begint te bonzen bij de gedachte aan die nacht dat je je adem inhield en…
Ik verkies jouw vorm van liefhebben, aangezien de mijne, lust, als een dictator regeert. En een democratie met alle het andere dat een mens aan een ander kan binden… zo een democratie zal me minder doen lijden. Want ik begeer.
En jij hebt lief.

Wat doet het meest pijn: A) Afkicken van een lichamelijke Verslaving.
B) Afkicken van een mentale Verslaving.